Het had zo anders kunnen lopen
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog ontstonden het huidige Nederland en Vlaanderen. Die geschiedenis blijft intrigeren, schrijft Peter Vandermeersch. Ook toen ging het over migratie, tolerantie en soevereiniteit.
Peter Vandermeersch is hoofdredacteur van NRC en historicus. Het Rijksmuseum vroeg hem, Vlaming van geboorte en werkend in Nederland, een essay te schrijven voor de tentoonstelling over de Tachtigjarige Oorlog.
Het had zo anders kunnen lopen. Het huidige Vlaanderen en het huidige Nederland hadden nog steeds één kunnen zijn. Dan zouden we nu een land zijn dat zich uitstrekt van het noorden van het huidige Frankrijk, over Vlaanderen en een deel van Wallonië tot Holland, Zeeland, Groningen, Friesland en de rest van het hedendaagse Nederland. Dan zouden we anno 2018 een land zijn met pakweg 25 tot 30 miljoen burgers. Enkele miljoenen van hen zouden Frans spreken, de Nederlandse standaardtaal zou meer Brabants dan Hollands klinken. Misschien zouden we een republiek zijn of anders wel een koninkrijk dat op koningsdag geen Oranje of Saksen-Coburger maar een afstammeling van de Habsburgers viert. Het centrum van dat land zou het voormalige hertogdom Brabant zijn, met als meest welvarende stad ongetwijfeld Antwerpen, een echte wereldstad, die niet enkele eeuwen in zijn ontwikkeling zou zijn gekneveld door de sluiting van de Schelde. Amsterdam zou, jammer misschien voor het noorden, een leuke en aardige provinciestad zijn. En o ja, we zouden met zijn allen wél potten gebroken hebben op de Olympische Winterspelen en op het WK voetbal.
Het had zo anders kunnen lopen. Maar dat deed het niet. Nederland werd een onafhankelijk koninkrijk. Vlaanderen tweeënhalf eeuwen later een regio in een ander koninkrijk. En veel daarvan werd beslist in die tachtig jaren tussen 1568 en 1648, toen een opstand tegen een onverzettelijke en hardvochtige Spaanse koning, een streven van notabelen naar het behoud van hun privileges, en het verlangen van sommigen naar godsdienstvrijheid leidde tot een vreselijke burgeroorlog van Nederlanders tegen Nederlanders. Toen de wapens zwegen en de verdragen werden ondertekend waren er twee aparte Nederlanden. In het zuiden bleven de graafschappen Vlaanderen en Henegouwen, het hertogdom Brabant en nog een aantal landsheerlijkheden onder Spaans bewind. Het noorden kon zich afscheuren en de vrije Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden stichten, een uniek en boeiend experiment dat er min of meer toevallig kwam, maar nog slaagde ook.
Eensgezinde Lage Landen
Het had zo anders kunnen lopen. Dat bleek bijvoorbeeld in november 1576 toen op het Stadhuis van Gent, de stad waar ik ooit zestiende-eeuwse geschiedenis studeerde en jarenlang woonde, de intussen beroemde ‘Pacificatie van Gent’ werd afgekondigd, een overeenkomst tussen alle gewesten uit wat we nu grofweg Vlaanderen en Nederland noemen. Het was een hoopgevend blijk van eensgezindheid in de Lage Landen. Alle gewesten (dus, beste Nederlandse lezer, óók de staten van Brabant, Vlaanderen en Henegouwen uit het huidige België en Artesië, in het huidige noorden van Frankrijk) erkenden Willem van Oranje als de feitelijke leider van het verzet en eisten dat Spaanse troepen hun gebieden verlieten. De prins van Oranje vestigde zich iets later in de belangrijkste stad van de Nederlanden, Antwerpen. Er zou een amnestieregeling komen voor de opstandelingen, oude privileges moesten hersteld, en hoewel de erkenning van de koning van Spanje als soeverein vorst nog niet ter discussie stond, werd diens positie door de Pacificatie van Gent wel ondergraven. De Spanjaarden in het bestuur moesten plaats maken voor Nederlandse edelen.
Het had zo anders kunnen lopen. Dat bleek ook vijf jaar later, toen een groot deel van de Nederlanden nog een stap verder ging en het Plakkaat van Verlatinghe afkondigde, waarin verschillende van de noordelijke provinciën maar (beste Nederlandse lezer) opnieuw ook Brabant, Vlaanderen en Mechelen het vertrouwen in koning Filips II van Spanje opzegden omdat hij zijn plicht had verzaakt jegens zijn onderdanen. Dit Plakkaat, dat mede aan de basis lag van de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring, werd dus bezegeld door grote gebiedsdelen van het huidige Vlaanderen en het huidige Nederland samen.
Het document, voor een huidige Nederlander of Vlaming overigens nog nauwelijks te begrijpen, werd door een meerderheid van kijkers van het tv-programma Het Pronkstuk van Nederland begin 2018 gekozen tot het belangrijkste symbool van Nederland. Het Plakkaat, voor heel wat Nederlanders totaal onbekend, gaf daarmee veel bekendere ‘pronkstukken’ als de Nachtwacht, het dagboek van Anne Frank, de Max Havelaar en het Wilhelmus het nakijken.
Mijn collega en vriend Marc Reynebeau schreef naar aanleiding van die verkiezing (overigens in De Standaard én in NRC, een krant uit het zuiden en een uit het noorden) niet ten onrechte een wat bozig stuk waarin hij de Nederlanders verweet dat ze het Plakkaat „voor zichzelf ingepikt” hadden. Ze vergaten even dat het zuiden mede aan de basis lag van dit unieke document en gebruikten het ter constructie van hun eigen nationalisme. In de televisie-uitzending was er niet gerept over het feit dat het Plakkaat eigenlijk een gezamenlijk project van noord en zuid is en werd het gemakshalve herleid tot een prestatie van het huidige Nederland.
De zoektocht naar de eigen identiteit
Het had zo anders kunnen lopen. En ook daarom zoeken we in het noorden en het zuiden nog steeds naar wie we eigenlijk wel zijn. Hoewel ik erg de indruk heb dat die zoektocht in het noorden veel intenser, harder en compromislozer is dan in het zuiden. Met name sedert de toenmalige prinses Máxima in 2007 de vermetele woorden heeft durven uitspreken dat dé Nederlander niet bestaat, is in dit land een soms erg verbeten debat bezig over de Nederlandse identiteit.
Daarin worden de geschiedenis, en met name de Tachtigjarige Oorlog of onderdelen daarvan, volop gebruikt om die identiteit vorm te geven en in te vullen. ‘Ons’ Plakkaat dus, maar ook pakweg de heroïek van het Leidens Ontzet, de moed van Kenau Simonsdochter Hasselaar, de legendarische zilveren vloot van Piet Hein en natuurlijk het Wilhelmus dat volgens het regeerakkoord van Rutte III op school moet worden aangeleerd. (En vertellen we dan eigenlijk wel dat onze vader des vaderlands ‘de Koning van Hispanje altijd heeft geëerd’ en zelf nooit een zelfstandige staat voor ogen had?).
De Tachtigjarige Oorlog lijkt soms wel een heerlijke koekjestrommel waaruit alle Nederlanders ook nu nog met zijn allen naar believen kunnen snoepen. Protestanten zien er nog steeds vooral een uiting van religieuze emancipatie in. Rooms-katholieken benadrukken hun eigen martelaren. Vrijzinnigen prijzen de tolerantie die in de Republiek ontstond. Nederlanders benadrukken het nationale karakter van de strijd. Vlamingen hebben het over het katholieke zuiden dat Rubens en Van Dyck voortbracht. De gewezen minister-president Balkenende had heimwee naar de VOC die in 1602 ontstond en de jonge Republiek hielp financieren. En er is niemand die graag spreekt over de corruptie en de slavenhandel die de jonge Republiek ook kleurden.
Dat de Opstand ook 450 jaar na het begin ervan zo intrigerend blijft, heeft veel te maken met die zoektocht naar de Nederlandse identiteit. Maar misschien nog belangrijker is het feit dat het verhaal van de tachtig jaren tussen 1568 en 1648 ook het verhaal is van universele thema’s die nog steeds actueel zijn: spanning tussen gewesten en het centrale gezag; gevecht voor de vrijheid van mening en de godsdienstvrijheid; zelfbeschikkingsrecht; repressie; amnestie en vergiffenis; verdraagzaamheid en tolerantie; soevereiniteit; inspraak; ondernemingsgeest; migratie en integratie; democratie; individuele rechten; en natuurlijk: oorlog en vrede.
Dezelfde kwesties toen en nu
Het zijn universele thema’s die vier eeuwen later ook het debat beheersen en misschien actueler zijn dan ooit. Laat mij er drie uitpikken.
1. Migratie. Het is goed dat Nederland zich, ook naar aanleiding van de tentoonstelling in het Rijksmuseum, buigt over zijn eigen ontstaansgeschiedenis. Die werd voor een belangrijk deel bepaald en gekleurd door de migratie uit het zuiden. Steden als Amsterdam en Haarlem, de VOC of de Universiteit van Leiden zouden nooit geworden zijn wat ze zijn zonder die migranten. En ja, ook dat ging destijds gepaard met veel spanning. Die migratiegolf is gevolgd door vele anderen, denk ook maar aan de massale aantallen Belgische vluchtelingen die hun toevlucht zochten in het noorden tijdens de Eerste Wereldoorlog. Maar natuurlijk ook veel recentere migratiegolven die in de ogen van sommigen ontwrichtend zouden werken.
2. Tolerantie en verdraagzaamheid. Nederland werd een jonge natie waarin, zeker in vergelijking met andere grootmachten van die tijd, „er veel ruimte was voor overleg, gericht op het bereiken van consensus, met actieve burgers en een rijk verenigingsleven”. Ik citeer hier de historicus James Kennedy in zijn recente boek, Een beknopte geschiedenis van Nederland. Over de door veel Nederlanders zo geroemde tolerantie schrijft Kennedy daar: „Dat Nederlanders tolerant waren en afwijkende meningen en gedragingen van andersdenkenden konden verdragen, lag ook aan het feit dat de machtsverschillen tussen inwoners niet zo groot waren”. Met andere woorden: Nederland werd een tolerant land omdat niemand er echt in slaagde zijn macht op te dringen.
3. De strijd om de soevereiniteit en de spanning tussen gewesten en het centrale gezag. Je hoeft echt geen helderziende te zijn om te weten dat dit ook de volgende jaren een van de meest cruciale thema’s in het politieke debat zal zijn. Moet Nederland verder integreren in Europa? Of net niet? Hoe verhouden Brussel en Den Haag zich? Is de Brexit een soort Plakkaat van Verlatinghe? Het zijn thema’s die hun wortels in de Tachtigjarige Oorlog vinden.
Hereniging Nederland en Vlaanderen?
Tot slot nog dit: tien jaar geleden verscheen in NRC Handelsblad (7 juli 2008) een wel erg opmerkelijk opiniestuk. Het was van de hand van Geert Wilders (PVV) en zijn partijgenoot Martin Bosma. Zij zagen in de oplopende spanningen in België „een enorme kans om te komen tot de unie van het onafhankelijke Vlaanderen met Nederland”. Terecht wezen ze erop dat Vlaanderen en Nederland een gezamenlijke geschiedenis hebben. Dat klopt vanzelfsprekend en het wordt ten overvloede en op indrukwekkende wijze bevestigd op de tentoonstelling in het Rijksmuseum.
Maar de voorspelling van Wilders en Bosma dat „binnenkort gaat blijken dat we (Nederland en Vlaanderen) ook een gemeenschappelijke toekomst hebben” en hun pleidooi voor een „komende hereniging” was ronduit nonsensicaal. De laatste zin van het opiniestuk is al even bombastisch als lachwekkend: „Nederland moet de Vlaamse Leeuw aan de borst drukken en zeggen: welkom thuis, we zijn je nooit vergeten.”
Los van onoplosbare vragen die het tweetal daarover zelf opwerpt in het stuk („Een voorzichtige lat-relatie of een huwelijk in gemeenschap van goederen? Eén staatshoofd? Dezelfde wetten? Of een losse confederatie?”) en nog veel meer vragen die ze niet opwerpen (ik noem een kleintje om mee te beginnen: wat met de Vlaamse hoofdstad Brussel?), zitten Nederlanders en Vlamingen daar niet op te wachten. Daarvoor heeft de tachtig jaar burgeroorlog, en de vier eeuwen aparte geschiedenis die daarop volgden, te diepe sporen getrokken.
Vierhonderdvijftig jaar na het begin van de Opstand kan ik fantaseren dat het anders had kunnen lopen, het deed het nu eenmaal niet. De bestandslijn tussen noord en zuid, die begin zeventiende eeuw min of meer toevallig tot stand kwam, versteende tot de grillige staatsgrens tussen België en Nederland. Vlaanderen ging van Spaanse handen over in die van Oostenrijkers, Fransen en, tussen 1815 en 1830 nog heel even die van Hollanders.
Het had zo anders kunnen lopen. Want we kwamen inderdaad nog heel even samen. Toen de Europese grootmachten, na de nederlaag van Napoleon, op het Congres van Wenen besloten noord en zuid samen te brengen in een bufferstaat tegen Frankrijk onder de Nederlandse koning Willem I van Oranje-Nassau. Heel even, zo in de jaren twintig van de negentiende eeuw zag het er zelfs naar uit dat het nog kon lukken ook. Maar een monsterverbond van katholieken, die protesteerden tegen de inmenging van Willem I in kerkelijke aangelegenheden en liberalen, die het lastig hadden met de geringe vrijheden, besliste daar anders over. Vanaf 1830 ging België zijn eigen weg.
Sedertdien ligt Vlaanderen half makkelijk en half ongemakkelijk in dat België verankerd. Ook half ongemakkelijk: nog steeds wil de grootste Vlaamse politieke partij Vlaanderen uit dat Belgische staatsverband losmaken. Maar over hereniging met Nederland rept die partij wijselijk niet. Dat idee staat niet langer op het netvlies van Vlaanderen. Nederland is intussen al vier eeuwen een onafhankelijke natie. We blijven elkaars dichtste buitenland. We delen een gemeenschappelijke taal en een stuk gemeenschappelijke geschiedenis. Maar in die tachtig jaar oorlog werd een kloof uitgediept die blijvend lijkt te zijn. Hoe graag ik ook had gezien dat het anders was gelopen.